Buitenverblijven in H-S
Foto's en verhalen uit "Het Nieuwsblad" van 1959 & 1960
[In de volksmond "Het Bokkeblad"]
Copyright © 2017 H. Swart - http://www.koosswart.com
Pagina 1 van 37
„CROONHOVEN” TE SAPPEMEER
Drie generatie De Mepsche
Toen Johan de Mepsche in 1652 was gestor- ven, ging de bezitting te Sappemeer over op zijn oudste zoon Rembt. Ook hij was rent- meester van de stad. Bovendien kunnen we hem als stichter van „Croonhoven” begroeten. Hij heeft n.l. zijn vader’s hofstede omstreeks 1655 verbouwd tot een buitenplaats. Er be- staat een gravure van Sappemeer uit het jaar 1734, hierboven afgeheeld. Achter de hoog geschoren lindebomen is het huis nog juist te zien. Het was van bescheiden formaat. Be- halve de traditionele grote zaal telde het nog een zestal vertrekken: het voorhuis, een slaap- kamer en de keuken benevens het achterhuis met aangrenzend een spijs- en hoveniers- kamer. Een kleine schuur voor het opbergen van tuingereedschap voltooide het geheel. Ten oosten hiervan stond de boerenbehuizing, die als schothuis dienst deed voor het stallen van vee en als opslagruimte voor het koren. Het hooghoutje (t.o. huize Wildervank) voerde de bewoner naar de overzijde van het diep. Daar lag nog een appelhof, naast het scheepswerf je van Michiel Schabels. Een wandelpad, be- schaduwd door hoge bomen, liep van hier naar^Kleinemeer: het huidige Roomse laantje, Een twintigtal jaren woonde Rembt de Mep- sche hier, tot hij op 18 mei 1672 plotseling overleed. Om zijn dood hangt een geheimzinnige waas. Het regeringsboek van Stad en Lande meldt, dat de rentmeester die dag is verdronken. Maar hoe dit geschiedde en waar, wordt niet verhaald. Men had trouwens an- dere zorgen. De bisschop van Munster, Bern- hard van Galen, maakte zich op om het vroe- ger deel van zijn bisdom te heroveren. Gro- ningen werd in staat van tegenweer gebracht en in het „huis met den schoonen gevel” aan de Grote Markt, dat aan Rembt de Mepsche had toebehoord, nam de luitenant-generaal Carl Rabenhaupt zijn intrek. Toen het gevaar op de 28e augustus 1672 was geweken, haal- den ook de erfgenamen van Rembt de Mepsche verlicht adem en gingen zij over tot ver- deling van diens nalatenschap.
Hij was ongehuwd, zodat zijn rechten vervie- len aan zijn beide broers. De familie geraakte al spoedig gewikkeld in een langdurig proces. Het jaar 1711 was reeds aangebroken, toen „Croonhoven” ten langen leste werd toegewe- zen aan zijn nicht Margaretha de Mepsche.
Haar echtgenoot Gijsbert Matthias Criex was eigenaar van de bank van lening in Gronin- gen. Zo'n pandjeshuis was in die tijd yn winst- gevend bedrijf. Van de inkomsten kan men gemakkelijk een buitenplaats bewonen. Toen de weduwe Criex in 1736 overleed, vererfde de borg op vijf nichten De Mepsche. Deze dames vervaardigden ijverig een inventaris van de boedel, maar het beheer hierover werd hun toch te machtig. Zij verzochten de be- stuurders van de stadsweeskamer, die als curatoren waren aangewezen, hen te willen helpen. Na lange aarzeling togen de wees- heren aan de slag. Na enige jaren van inge- spannen arbeid gelukte het de administratieve chaos te ordenen. Het slot was het niet on- aardig saldo van ruim drie ton. Om tot dit resultaat te komen bleek het echter noodza- kelijk „Croonhoven” te verkopen. Als nieuwe eigenaar trad op de Groninger kolonel Johan Lohman. Vele uren bracht hij hier met zijn vrouw Ida Elisabeth Bothenius door. Doch de laatste jaren van zijn verblijf werden verduis- terd door een droevig ongeval. Te Amsterdam woonde zijn kleinzoon Johan Spanheim Loh- man, het enige kind van zijn zoon Andreas. Dit kleinkind is tijdens een logeerpartij bij zijn toen 82-jarige grootvader in 1783 — zeven jaren oud — in de vijver voor „Croonhoven” verdronken. Het water is toen gedempt, maar veel heeft de kolonel er daarna niet meer ver- toefd. Toen hij in 1786 stierf, zou ook dra over de borg de doodsklok luiden.
Op fnaandag 19 maart 1787 vond ten huize van de weduwe De Ruiter in Sappemeer de verkoop plaats. Het huis zou worden „afge- sleeten” d.i. afgebroken. Koper was de hout- handelaar Egbert Maathuis. Het eigenlijke borgterrein werd in tweeën gesplitst. Eigenaar van het westelijk deel werd de touwslager Niklaas Sikkens. Op de oostelijke helft verrees in 1838 de pastorie en in 1847 de nieuwe kerk van de doopsgezinde gemeente. Sindsdien richten de leden van deze gemeente hun schreden naar dit bedehuis, gedachtig aan de tekst van Joh. 4 : 19-24, waarmede ds. Pieter Feenstra op zondag 21 februari 1847 het ge- bouw heeft ingewijd: om er God te aanbid- den in geest en in waarheid.
Mr. G. N. Schutter.