Copyright © 2017 H. Swart - http://www.koosswart.com
Pagina 5 van 37
Buitenverblijven in H-S
Foto's en verhalen uit "Het Nieuwsblad" van 1959 & 1960
[In de volksmond "Het Bokkeblad"]
„WOELWIJK” TE KLEINEMEER (5)
Van twee koningskinderen
Op de borg Bellingeweer bij Winsum woonde omstreeks 1740 een jonge barones: Clara Feyona van Sytzama. Zij was een dichteres en verwierf met haar bundel „Bellingweerder Uitspanningen” enige roem in de vaderlandse letteren. Haar vader vond echter, dat zij voor haar opvoeding een gouverneur nodig had. Hij zocht en vond deze in de jongeling Justus Conring. Haar slechts drie jaar oudere leermeester was even- eens zeer begaafd. Ook hij be- zat reeds een goede naam als vertaler van Engelse gedichten en van enkele boeken van de franse filosoof Voltaire. Tot dit laatste was hij waarschijnlijk geïnspireerd door zijn jeugd- vriend Gerard Nicolaas Heer- kens. Deze jonge katholieke ge- leerde en bewonderaar van Voltaire, was op zijn vaders hofstede in Kleinemeer geboren. Daar trof hij des zomers als buurtgenoot zijn medestudent Justus Conring. Justus woonde nl. vlakbij op het buiten „Woel- wijk”. Zijn moeder, Elisabeth Sichterman, was reeds gestor- ven, doch zijn vader Andreas Conring genoot er tesamen met hem en zijn zuster Louise van het „heerlijk buitenleeven”. Dit buitenleven bracht de bewo- ners van vele borgen in die tijd tot het „lijmen van verzen”. Zij kwamen daartoe in clubjes bij- een, de zgn. „herderscransjens”, om de tijd aangenaam te „pas- seren” met het maken van ge- dichten, die het landelijk leven verheerlijkten. Zij kozen zich fraaie schuilnamen en zongen
Justus Conring. (1726—1748)
de lof van elkaar en van de Griekse góden, waaraan zij zich gelijk waanden. „Coridop” zo noemde Conring zich, toen hij in een album amicorum, het poëzie-album van die tijd, schreef:
„Op Woelwijk in ’t Kleine Meer in Hooimaand 1747
In Gruno’s groene velden, bevrijd van slavernij,
waarvan de steden melden: voor eeuwig vrij en blij
mag ik van vriendschap kwelen, van ’s werrelts heuchlijkst goed:
en in haar goedren deelen, daar mij mijn Damon groet”.
Damon was de schuilnaam van deze vriend. Doch het liefst dichtte hij aan „Fillis”, de schuilnaam van Clara Feyona.
„Daar waren twee koningskinderen, zij hadden elkander zo lief, doch zij konden bij malkander niet komen, het water was veel te diep”, zo zingt een Middeleeuws lied. Welnu, zo was het ook hier. Justus en Clara Feyona mochten elkaar niet huwen: het politieke water was veel te diep.... Vader Andreas Coming haatte de prins-stadhouder, als zovele regenten. Doch baron van Sytzama, Clara's vader, bewonderde hem zeer. Justus Corning mocht dan nog zo begaafd zijn en een veel belovend jurist, de dochter Clara kreeg hij niet. Zwak van gestel en geschokt door deze wanhopige liefde, kwijnde Justus weg. Hij stierf 4 december 1748 op „Woelwijk”. Enige dagen later werd hij bijgezet in een graf in de hervormde kerk te Sappemeer. De diepe
smart van de zwaar beproefde vader klinkt door in de rouwbrief:
„Hoewel beladen ben met innige aandoeninge van overgrote droefheid, mij van den Almag- tigen toegezonden, door het smerteïïjk verlies van mijnen enigen lieven, en waarden Zoon, de Heer Justus Coming, hebbe ik egter niet konnen afzien mij te acquiteren om U hiervan kennis te geven, hoe zijn Wel Edele de tijd van vijf dagen, met hevige koortzen en grote benauwtheden heeft moeten worstelen; totdat het den Heere aer Heirscharen, in wiens handt onze tijden zijn, behaagt heeft, zijn Wel Edele op de 4 dezes in het 23ste jaar zijnes ouderaoms, in den bloei zijner dagen uit dit tijdelijke, en gelijk ik op goede gronden durve vertrouwen, in de eeuwige Heerlijkheit over te brengen”,
Diep treft ook de droefheid Clara Feyona:
„Volmaakte Coridon, o roem van Neerlands zoonen, Moest uwe levenszon zoo spoedig ondergaan.”
Zij vergat hem nimmer, zelfs niet na haar huwelijk met baron van Raesfelt, Heer van Heemse in Overijsel. Nog jaren later gedenkt zij hem in haar gedichten en wijdt zij hem een ontroerend grafschrift.
Mr. G. N. Schutter.