koos swart

Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven
Buitenleven

Home

Contact

Copyright © 2017 H. Swart - http://www.koosswart.com

Nostalgie

Pagina 19 van 37

Buitenverblijven in H-S

Foto's en verhalen uit "Het Nieuwsblad" van 1959 & 1960

[In de volksmond "Het Bokkeblad"]

„JAGTWiJK” TE FOXHAM (1)

Het echtpaar Trip—Quevellerius

Het huis aan het Martinikerkhof te Groningen,

’s winters bewoond door het echtpaar Trip.

Waar zich thans de ijzergieterij te Foxham bevindt, stond vroe- ger een buitenplaats „Jagtwijk” geheten. Het was in het jaar 1706, dat de advocaat-fiscaal dr. Eppo Crous daar een fraaie behuizing bouwde „van veel gerijff” met een „schoone plantage ende curieuse en vrugtbare hovenDeze officier van justitie uit de stad Groningen was gehuwd met Aletta Trip, af- komstig „van de Wildervanck”. Zijn vrouw was geboren te Norrköping in Zweden, waar haar vader Adriaan Trip koper- en ijzermijnen bezat. Eppo Crous heeft zich niet lang in het bezit van zijn nieuwe schepping kunnen verheu-gen. Reeds twee jaar later stierf hij. Het buiten verwisselde enige malen van eigenaar tot deze „welgele-gene plaatse" in 1721 in het bezit kwam van het echtpaar Hendrik Trip en Anna Quevellerius. Weder-om hield dus een lid van de familie Trip zijn intree in dit huis. Hendrik Trip, te Amsterdam geboren, had in de Oost fortuin gemaakt. In 1705 was hij onderkoopman van de Oost Indische Compag- nie te Souratte, een plaats bij Bombay in Voor-indië. Drie jaar later bevond hij zich in de Kaapkolonie. De sche-pen, die de zeeweg van en naar Indië bevoeren, deden deze haven aan om nieuwe proviand in te slaan. En zo gebeurde het, dat een retourvloot uit Batavia eind 1708 hier zijn ankers liet vallen.

Vice-commandant was Abraham Quevellerius, een aangetrouwde neef van Jan van Riebeeck, de stichter van de Kaapkolonie. Quevellerius kon op een succesvolle loopbaan in Indië terugzien en keerde nu met zijn gezin naar het vaderland terug. Toen Hendrik Trip aan boord kwam, trof hij daar de dochter Anna en deze ontmoeting werd beslissend voor zijn verder leven. Aanstonds vroeg hij haar ten huwelijk en in april 1709 werd het huwelijks- kontrakt te Kaap de Goede Hoop getekend. Of dit echter wel naar de zin was van vader Abraham? Toen een nichtje Van Riebeeck in januari 1710 eveneens met een retourvloot de Kaap passeerde, schreef zij aan haar familie- leden: „Neef Quevelleriusen dochter is op rijs getrouwt met enen Trip, dat een lightemis is en weinigh dagen daarna is hij door haaren vader en moeder het schip uitgejaagt”. Dat was een slecht begin, wanneer wij tenminste het roddelzieke nichtje mogen geloven. Hun portretten tonen ons integendeel een zeer flo- rissant echtpaar. Anna Quevellerius maakt een kordate indruk. Haar echtgenoot is gehuld in een joyeuse roodlakense mantel. Zijn op gehe- ven rechterhand wuift het leven vrolijk tege- moet. Dit gebaar kon hij zich rustig veroor- loven, want zijn verdere levensweg was wel

geplaveid. In mei 1710 kocht Hendrik Trip een y huizing in de Nieuwe Boteringestraat te Groningen, die hij later verwisselde voor een ruimere woning aan het Martinikerkhof. Het verblijf in deze stad lokte hem wel aan. Hij was daar ver verwijderd van zijn schoon­vader, die een buiten bij Voorburg bewoonde. Het viel hem ook niet moeilijk in Groningen vaste voet te krijgen. De reeds in deze pro­vincie gevestigde familieleden verschaften hem een goede introduktie. Hij besteedde veel zorg aan zijn buiten „Jagtwijk”, dat uit­groeide tot een fraaie buitenplaats. Blijkbaar had hij het voorbeeld van zijn grootvader, Hendrik Trip, voor ogen: de stichter van het vermaarde Trippenhuis aan de Kloveniers­burgwal te Amsterdam. De borg „Jagtwijk” was één verdieping hoog, in het midden be­kroond met een aardige topgevel. Een zware gebeeldhouwde deur gaf toegang tot het huis; aan weerszijden bevonden zich vier grote ramen. Het ruime gebouw stond temidden van een park, dat in franse stijl was aangelegd rondom twee vijvers. De rode bakstenen sta­ken helder af tegen het bos, dat zich naar het noorden tot halverwege Kolham uitstrekte. Geen wonder, dat de dichter Quintijn Pabus niet aan deze buitenplaats kon voorbijgaan:

„Doch ik herinner mij, ’k moet Jagtwijk ook gedenken, dat schoone Jagtwijk, o ik voel mij derwaards wenken door vriendschap, die ik van den braaven Trip genoot. Zoo gul, zoo eerelijk, en schoon dien heer is doodt,

nog wensch ik dat Godts gunst met zegenrijke straalen, op Jagtwijk, op Mevrouw en ’t nageslagt mag daalen”.

Mr. G. N. Schutter.