Copyright © 2017 H. Swart - http://www.koosswart.com
Pagina 22 van 37
Buitenverblijven in H-S
Foto's en verhalen uit "Het Nieuwsblad" van 1959 & 1960
[In de volksmond "Het Bokkeblad"]
„JAGTWIJK” TE FOXHAM (3)
De garderobe van mevrouw
Raakte Tiet oog welhaast niet uit gekeken 'op de 'prachtige inboedel, ook buitenshuis kon men zich verlustigen in fraaie tuinen. De gastheer had zich hiervoor veel moeite getroost en ijverig aantekeningen ge- maakt in een boek „over het aanleggen van pragtige en ge- meene landhuisen, lusthoven en plantagien". Hij had alle eer van zijn werk. Gezeten in het „pavillon" of op een tuinbank, genoot men van het schone park „verlucht" met talrijke beelden op blauwzerken pede- stallen, vazen en geelgeverfde loden „Tritons". In het schat- huis stonden geelgeverfde „cap-chaisen", gevoerd met rode en groene trijp, gereed een rit door het „eertijdts geringe, doch nu heerlijk Sappemeer". De koet- sier hield met gele en witte leidsels twee vurige zwarte paarden of een Noorse geelha- rige „kidde" in toom. Zij waren sierlijk opgetuigd: bonte hoofd- stellen met gele pluimen en kleine rozetten van gele, rode of groene kleur; de staarten op- gebonden met rode en witte „steertkwasten". Een fleurig gezicht, vooral in de herfst, als men uittrok om met een „snap- haan" op ganzen te jagen. Na zulk een vermoeiende dag be- gaf men zich, bijgelicht door koperen blakers, naar de slaap- vertrekken om zich ter ruste te leggen op een groengreinen matras in hoge hemelbedden.
Anna Quevellerius. (1689—1756)
Een bewoonster van „Jagtwijk"
Groene „zaijen” bedgordijnen, geboord met rood „passement” vielen in ruime plooien neer, opgebonden met brede gele en rode lin- ten. De rood- en blauw gestreepte wollen de- kens, voorverwarmd met koperen beddepan- nen, noodden tot zoete rust. De gastheer zelf sliep tussen grijze en rode baai, afgedekt met een gestikte deken van roodzijden damast. En mocht hij de slaap niet kunnen vatten: het geluid van een koperen roeptrompet drong wel door tot het arkeneel-zolderkamertje, waar de bedienden sliepen in houten bedsteden op een groenlinnen stromatras. Een zwartgeverfde „kwispeldoor” of de veld- apotheek, gevuld met flesjes likeur en diverse kruiden gaf zo nodig de gewenste opluchting. De hygiëne werd nauwkeurig betracht: een honderdtal beddelakens en kussenslopen wa- ren ter beschikking. Mevrouw bezat boven- dien vijftien roodgebloemde katoenen nacht- jakken en een kleine tweehonderd nachtmut- sen en kapjes van neteldoek, met en zonder kant. Ook overigens was haar garderobe rijk voorzien. Veertig hemden, twintig hemdrok- ken (waarvan één van geel damast) en een tiental blauwgestreepte broeken vormden de voorraad onderkleding. Twee keurslijven en vier balijnen rokken dienden als pasvorm voor bijna twintig zijden japonnen: rood, geel, groen, zwart-wit gestreepte en loodkleurig, sommige bestikt met witte kitten. Een vijftal statie-japonnen voltooide de uitzet: één van blauw damast, een „paarl-hollande”, een „parisienne” van rode zij en een groenzijden, „triumphanten”. Meestal droeg zij echter een
losgesneden jak van blauw gebloemd of wit- zijden damast, waarvan de mouwen telkens konden worden verwisseld. Vijftig paar, met en zonder kant, lagen ter keuze. Gewoonlijk beschermden boezelaars van rood en zwart- gebloemd katoen of een linnen voorschoot de kostbare kledij. (Hiervan bezat ze resp. een twintig en dertigtal). In dagen van rouw werd een zwartkatoenen jak of een rouwrok van spiegeldamast gedragen. Het hoofd was dan getooid met een zwartfluwelen kap met af- hangende sluier van zwarte kant. Op gewone dagen bedekte een linnen muts of kalot (waarvan ze maar liefst honderd exemplaren bezat) het haar van de huisvrouw. Een hals- doek van neteldoek, sommige bestikt met „genaijd bloemwerk” en af gezet met kant vol- tooide het toilet van mevrouw. (Hiervan had ze een vijftigtal). Zeven sierlijke waaiers vul- den de garderobe aan, doch op reis staken de met wit zeemleer geschoeide handen in een mof, gevoerd met sabelbont. Veelal droeg zij dan één van de drie zwartfluwelen mantels met dito kap of hoed, soms een roodlakense schoudermantel of zwartfluwelen pellerine, beide met bont gevoerd. Des zomers was één van de veertien katoenen schoudermanteltjes als luchtigere kledij gewenst. Een zilveren beugeltas bevatte een zilveren of ivoren „Eau de la Reine” doosje en de onvermijdelijke zil- veren poederdoos. De vijftien dozijn zakdoe- ken van wit, blauw of roodgestreepte linnen zullen wel voor gezamenlijk gebruik van het echtpaar zijn geweest.
Mr. G. N. Schutter.